Het leveren van overtuigend bewijs in gerechtelijke procedures is vaak een flinke uitdaging en vereist een vooruitziende blik en passende strategie. Dat werd pijnlijk duidelijk in een slepende zaak over inbreuk op kwekersrechten die op 10 januari 2018 werd beslecht door de Haagse rechtbank.
Inbreuk?
Het gaat hier om een zaak tussen Bottoms (later de rechtsopvolger Pine Valley) enerzijds en Kwekerij X (hierna “de Kwekerij”) en Campo anderzijds. De Kwekerij en Campo worden hierna gezamenlijk als Campo c.s. aangeduid.
Campo, een plantenhandelaar, is op 15 maart 2005 door Bottoms gesommeerd de levering van een plant genaamd “Luseane” te staken. Campo zou hiermee namelijk inbreuk maken op de kwekersrechten van Bottoms. Omdat Campo deze sommatie niet op tijd heeft beantwoord, is door Bottoms strafrechtelijk aangifte gedaan van kwekersrechtinbreuk bij de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID).
Op 22 april 2005 heeft de AID beslag gelegd op planten bij de Kwekerij, omdat die planten zouden zijn geleverd door Campo. Deze planten zijn voor onderzoek overgedragen aan de Raad voor het Kwekersrecht. Omdat de resultaten van het onderzoek een inbreuk suggereerden en het OM geen strafrechtelijke vervolging van Campo instelde, heeft Bottoms op 15 december 2008 Campo c.s. zelf maar gedagvaard in een civiele procedure.
Onzekerheid zaaien
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak in januari 2012 werd door Campo c.s. het verweer gevoerd dat de inbeslaggenomen en bemonsterde planten helemaal niet door Campo waren geleverd. Omdat deze stelling gemotiveerd werd ingenomen, ontstond bij de rechter twijfel aan de herkomst van de bemonsterde planten.
Bewijsopdracht
Dat leidde in maart 2012 tot een tussenvonnis waarin de rechtbank aan Bottoms een bewijsopdracht gaf. Bottoms moest bewijzen dat de AID bij de inval planten heeft meegenomen die aan de Kwekerij zijn geleverd door Campo (en niet door een andere leverancier).
Om te voldoen aan de bewijsopdracht werden door de rechtsopvolger van Bottoms, Pine Valley, onder andere de twee AID-ambtenaren door wie de inbeslagname in 2005 is verricht, als getuigen opgeroepen. Nadat partijen verder bewijs geleverd hebben voor hun stelling, oordeelde de rechter in januari 2018 dat niet is komen vast te staan dat de inbeslaggenomen planten zijn geleverd door Campo.
De rechter heeft een aantal hoofdredenen om tot deze conclusie te komen.
Ten eerste stemmen de verklaringen van de AID-ambtenaren niet overeen met het overige bewijsmateriaal dat door Bottoms/Pine Valley is aangeleverd. Hierbij stelt de rechter vast dat dat de getuigenverhoren dateren van 7 jaar na de inbeslagname. Dat heeft volgens de rechtbank onmiskenbaar een (aanzienlijke) negatieve impact op het geheugen van de gehoorde getuigen. De rechter stelde vast dat de verklaringen afwijken van het andere bewijsmateriaal op de volgende punten:
- de lengte van de planten komt niet overeen;
- het aantal planten dat aanwezig zou zijn geweest bij de Kwekerij wijkt sterk af; en
- de periode dat de planten bij de Kwekerij aanwezig zouden zijn geweest klopt niet.
Naast bovenstaande afwijkingen tussen geleverd bewijs en de verklaringen van de ambtenaren, neemt de rechter in zijn beslissing mee dat Pine Valley’s rechtsvoorganger Bottoms in het verleden ook planten heeft geleverd aan de Kwekerij. Hierdoor zouden de inbeslaggenomen planten ook stekjes kunnen zijn van door Bottoms eerder geleverde Luseane planten.
Slotsom
De rechtbank oordeelde op 10 januari 2018 dat niet is komen vast te staan dat Campo de inbeslaggenomen planten heeft geleverd. Pine Valley slaagt dus niet in de bewijsopdracht. Dit leidt ertoe dat de zaak al in het voordeel van Campo c.s. wordt beslecht nog voordat de rechter toekomt aan inhoudelijke behandeling van de inbreuk. De inbreukvordering wordt afgewezen. Overigens werden ook de reconventionele vorderingen afgewezen omdat de rechtbank daarvoor onvoldoende feitelijk bewijs ter beschikking had.
Deze zaak laat maar weer eens zien hoe belangrijk het is om de feiten voldoende te onderbouwen met bewijs. Dat klinkt logisch en simpel maar zeker ook in zaken over inbreuk op intellectuele eigendom kan dat verdraaid lastig zijn.
Getuigen werken niet altijd in het voordeel van de partij die hen oproept. Het verstrijken van de tijd kan ook van bepalend element zijn bij het voeren van een procedure. Achteraf bezien had de eiser in een veel eerder stadium – bijv. direct na het tussenvonnis – een “voorlopig getuigenverhoor” moeten verzoeken om het getuigenbewijs veilig te stellen. Eventueel hadden de ambtenaren van de AID ook een verklaring kunnen afleggen bij een notaris.
Hier vindt u het eindvonnis van 10 januari 2018.