Ondernemingen en kennisinstellingen hebben elkaar nodig. Toch lopen deze samenwerkingen, of de onderhandelingen hierover, regelmatig stroef. Dit hangt veelal samen met het feit dat kennisinstellingen (deels) aan andere regels gebonden zijn dan (private) ondernemingen[1], waardoor wederzijds begrip in de (aanloop naar de) samenwerking ontbreekt.
In deze serie “samenwerken met kennisinstellingen” zullen wij (Louwers IP&Tech Advocaten[2]) twee grote struikelblokken bij deze samenwerkingen behandelen:
- aansprakelijkheid bij stageopdrachten; en
- ontstaan, exploitatie, valorisatie en overdracht van IE-rechten.
In dit artikel zullen wij specifiek ingaan op de vraag rond (persoonlijke) aansprakelijkheid van stagiairs en docenten voor schade ontstaan tijdens een stageopdracht. Hierbij kijken we naar de positie van de docent, de positie van de student, de rol van de kennisinstelling en het stagebedrijf en het nut van eventuele boetebedingen. Om de problematiek helder te schetsen hebben wij hieronder (anoniem) een casus uit de praktijk uitgeschreven.
Casusschets
Een student aan een hbo-instelling studeert af bij een bedrijf. Het betreft een project waarbij het bedrijf vertrouwelijke informatie deelt met de student. Ook de docenten van de student krijgen toegang tot de vertrouwelijke informatie van het bedrijf, want anders kunnen ze hun werk niet goed doen.
Daarom legt het bedrijf een geheimhoudingsovereenkomst voor aan de hbo-instelling. De instelling is bereid om te tekenen, in het kader van het belang van een goede samenwerking. De instelling legt vervolgens deze geheimhoudingsovereenkomst voor aan de betrokken individuele docenten en de student, waarin onder andere staat dat zowel de docent als student individueel aansprakelijk kan worden gesteld voor het openbaar maken van bepaalde geheime informatie, inclusief een flinke boeteclausule van tienduizenden euro’s.
Deze casus roept de volgende vragen op:
- Kan de hbo-instelling een overeenkomst aangaan met een bedrijf en vervolgens de docent/werknemer verplichten om de geheimhoudingsovereenkomst met verstrekkende individuele gevolgen te tekenen?
- Zou een eventuele boete ook echt op de student/docent verhaald kunnen worden?
- In hoeverre kan een student (door de kennisinstelling) worden verplicht persoonlijke aansprakelijkheid te accepteren bij een afstudeeropdracht?
- Welke afspraken kan de hbo-instelling maken zodat zij voldoende zekerheid kan bieden aan het bedrijf?
Aansprakelijkheid en ondergeschikten
Aansprakelijk en schade
De basisregel in Nederland is dat eenieder zijn eigen schade draagt, tenzij er sprake is van een uitzondering. Meestal zal deze uitzondering zijn gelegen in:
- wanprestatie, het niet nakomen van een overeenkomst; of
- onrechtmatige daad, toerekenbare schade toegebracht aan een ander.
i) Wanprestatie
In de bovengenoemde casusschets wordt een overeenkomst gesloten. Wanneer (onderdelen van) de overeenkomst niet wordt nagekomen, bijvoorbeeld doordat iemand informatie lekt, en de andere partij lijdt hierdoor schade dan kan dit leiden tot contractuele aansprakelijkheid zoals onder i) bedoeld.
ii) Onrechtmatige daad
Daarnaast is aansprakelijkheid wegens onrechtmatig handelen mogelijk. De wet maakt een onderscheid tussen drie handelingen die een onrechtmatige daad opleveren: een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht en een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. In onderstaande uitspraak wordt een mooi voorbeeld gegeven van schadeplichtigheid op grond van onrechtmatige daad.
Op 5 februari 2021 deed de Hoge Raad uitspraak in een cassatiezaak over de aansprakelijkheid van een universitair hoofddocent jegens de Wageningen Universiteit.[3] In deze zaak werd de docent aansprakelijk gehouden voor een ongeoorloofde constructie bij de uitvoering van een gesubsidieerd project. De universiteit stelde hierdoor ruim €1 miljoen[4] schade te hebben geleden, onder andere omdat een subsidie is teruggevorderd. In deze zaak is geoordeeld dat de hoofddocent aansprakelijk is voor (een deel) van de schade omdat zij:
“roekeloos het risico heeft genomen dat de subsidie werd ingetrokken, hiermee heeft zij in strijd gehandeld met art. 1:17 van de CAO Nederlandse Universiteiten (welke bepaling identiek is aan art. 7:661 lid 1, eerste volzin, BW)”[5].
De docent moet uiteindelijk €23.005 schadevergoeding betalen aan de universiteit.”
Wettelijke basis – aansprakelijkheid docent
In artikel 6:170 BW is geregeld dat een werkgever jegens derden aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door zijn ondergeschikte in de uitoefening van het werk bij die derde. In artikel 6:170 lid 3 BW is een speciale verhaalsregeling opgenomen die, in overeenkomstige bewoordingen als in artikel 7:661 BW, regelt dat in beginsel een ondergeschikte niet schadeplichtig is jegens werkgever, tenzij de ondergeschikte met opzet of door bewuste roekeloosheid schade heeft veroorzaakt.[6]
Artikel 7:661 BW bepaalt dat de werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, niet aansprakelijk is voor deze schade jegens de werkgever. Dit is alleen anders wanneer de werknemer met opzet of door bewuste roekeloosheid de schade heeft veroorzaakt. Van deze regel kan in één situatie worden afgeweken (7:661 lid 2 BW), namelijk indien is voldaan aan twee strikte voorwaarden: (1) afwijking is schriftelijk afgesproken, en (2) de werknemer moet ervoor verzekerd zijn.
Uit artikel 6:170 BW en 7:661 BW blijkt dat een werkgever aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door een werknemer. Daarnaast beschermen deze artikelen de werknemer in vergaande mate tegen een werkgever die de door de werknemer toegebrachte schade op de werknemer wil verhalen.
Naast bovengenoemde rechtsgronden, speciaal gericht op een werkrelatie, is op sommige schade in de arbeidsrechtelijke sfeer ook de algemene aansprakelijkheidsbepaling van de onrechtmatige daad (6:162 BW) van toepassing. Dit is het geval wanneer er schade is toegebracht door een werknemer of stagiair, door gedragingen die in beginsel losstaan van de werkzaamheden die volgen uit de arbeidsovereenkomst. Denk hierbij aan een werknemer die frauduleus geld overboekt naar zijn eigen rekening.[7] Deze rechtsgrond wordt in dit artikel verder niet behandeld.
Persoonlijke aansprakelijkheid docenten
Een docent is (meestal) een werknemer van de kennisinstelling. Zijn aansprakelijkheid wordt dus in vergaande mate beperkt door artikel 6:170 BW (schade toegebracht aan derden) en 7:661 BW[8] (schade toegebracht aan werkgever).
Uit deze artikelen kan worden opgemaakt dat een kennisinstelling, of de partij die met deze kennisinstelling contracteert (zijnde een derde waarvoor werkzaamheden worden verricht), aansprakelijkheid in beginsel niet kan doorleggen naar de docent. Dit kan alleen wanneer is voldaan aan de twee cumulatieve vereisten van artikel 7:661 lid 2 BW (schriftelijk en door werknemer verzekerde schade), of bij opzet of bewuste roekeloosheid van de docent. Dit is dwingend recht, partijen kunnen hier dus niet (contractueel) van afwijken.
Een kennisinstelling kan overigens zelf wel afspraken maken met het stagebedrijf over aansprakelijkheid van docenten. Echter, zij zal hiermee in beginsel de docent niet binden maar slechts zichzelf. Onderstaand gaan we hier verder op in onder het kopje aansprakelijkheid van de kennisinstelling.
Persoonlijke aansprakelijkheid stagiaires
Op het gebied van aansprakelijkheid van stagiairs biedt de rechtsspraak duidelijkheid over de uitgangspunten die gelden. In 2012 lag bij het hof Arnhem-Leeuwarden een zaak voor waarin 100 konijnen waren overleden. De waarschijnlijke reden van deze massasterfte, was dat de stal waarin de konijnen leefden door een stagiair was schoongemaakt met een verkeerd schoonmaakmiddel.[9] In deze zaak staan twee vragen centraal:
- Is een stagiair persoonlijk aansprakelijk voor de schade die is ontstaan?
- Is de school van de stagiair aansprakelijk omdat zij de stagiair niet goed heeft begeleid?
Beide vragen worden door het hof negatief beantwoord.
Ten aanzien van de aansprakelijkheid van de stagiair stelt het hof vast dat ook de stagiair de bescherming van zowel artikel 6:170 BW als 7:661 BW toekomt. Ten aanzien van artikel 7:661 BW is dit niet vanzelfsprekend omdat er tussen de stagiair en het stagebedrijf geen arbeidsrelatie bestaat. Anders dan het algemene artikel 6:170 BW, is artikel 7:661 BW in beginsel juist gericht op een arbeidsrelatie. In deze uitspraak stelt het hof evenwel vast dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 7:661 BW volgt dat de wetgever ten aanzien van de aansprakelijkheid van de werknemer één regime wilde toepassen, waaronder dus ook stagiaires zouden vallen.[10]
Nu artikel 7:661 BW van toepassing is op de relatie tussen partijen, zal in beginsel de werkgever aansprakelijk zijn voor de schade die de werknemer (stagiair) toebrengt aan de werkgever. Omdat artikel 6:170 BW al van toepassing was zal ook schade aan derden in beginsel voor rekening van het stagebedrijf komen. Ten overvloede stelt het hof ook nog vast dat wanneer de stagiair zelf schade zou lijden, het stagebedrijf in beginsel ook aansprakelijk zou zijn op grond van artikel 7:658 lid BW.
Overigens moet nog worden opgemerkt dat de drempel voor aansprakelijkheid van een werknemer (of stagiair) jegens het stagebedrijf op grond van 7:661 BW überhaupt erg hoog ligt. Er moet de werknemer of stagiair worden verweten dat:
“zij zeer onvoorzichtig gedrag heeft vertoond waarbij welbewust het risico is genomen op ernstige gevolgen en op zeer lichtzinnige wijze ervan is uitgegaan dat het risico zich niet zal realiseren”. [11]
Waarbij:
“Een inschattingsfout van een stagiair voor rekening komt van het stagebedrijf”.[12]
Aansprakelijkheid kennisinstelling
In de zaak die bij het hof Arnhem-Leeuwarden voorlag stelde het stagebedrijf naast de stagiair ook de school aansprakelijk. Het stagebedrijf voerde daarbij aan dat de school betere begeleiding had moeten bieden aan de stagiair. Het hof gaat niet mee in deze stelling. Het hof stelt dat artikel 6:170 BW niet van toepassing is op de verhouding tussen de school en de leerling (stagiair). De school is er om onderwijs te verzorgen, de leerling is geen ondergeschikte van de school. Daarnaast is de stage in het belang van de leerling en niet van de school. De school kan daarom niet aansprakelijk gesteld worden voor de schade van het stagebedrijf.
Uiteraard kan het stagebedrijf wel afwijken van de basisregel dat het stagebedrijf zelf haar schade moet dragen en/of aansprakelijk is voor schade toegebracht door de stagiair aan derden. Dit kan het stagebedrijf doen door andersluidende aansprakelijkheidsafspraken te maken met de kennisinstelling. Aangenomen mag worden dat de tussenkomst van de kennisinstelling als contractpartij echter niet kan leiden tot een nadeligere situatie voor de stagiair. Indien de kennisinstelling dus afspreekt dat zij student zal binden aan persoonlijke aansprakelijkheid, dan heeft (waarschijnlijk) dit feitelijk geen gevolgen en kan de kennisinstelling desondanks aansprakelijk worden gehouden voor eventuele schade die de student veroorzaakt. De kennisinstelling kan deze aansprakelijkheid dus niet doorleggen aan de student.
Wat kunnen partijen wel afspreken?
Aansprakelijkheid docenten
Er zijn situaties denkbaar waarin het voor een stagebedrijf noodzakelijk is om de zekerheid te verkrijgen dat de docent en de stagiair gebonden zijn aan (voldoende uitgewerkte) geheimhouding ten aanzien van een project. In sommige gevallen kan het daarbij wenselijk zijn om een boetebeding op te nemen als pressiemiddel om nakoming van de geheimhoudingsverplichtingen af te dwingen. Het middels een overeenkomst naar de docent doorleggen van aansprakelijkheid lijkt met name voor de kennisinstelling geen extra bescherming op te leveren, omdat docenten vergaande bescherming tegen aansprakelijkheid genieten waardoor uiteindelijk de kennisinstelling alsnog zal opdraaien voor de schade. Voor het stagebedrijf zou een aanvullende afspraak met de docent, een extra ingang kunnen zijn om de kennisinstelling aan te spreken indien zij schade lijdt door gedragingen van een begeleidend docent.
In bovenstaand geval zou het echter logischer zijn dat er afspraken worden gemaakt tussen de kennisinstellingen en het stagebedrijf, waarbij de kennisinstelling garandeert dat docenten gebonden zijn aan een bepaald niveau van geheimhouding. Daarbij zou kunnen worden overwogen om op te nemen dat de kennisinstelling zelf een verzekering afsluit, welke verzekering eventuele schade veroorzaakt door (het lekken van geheime informatie door) docenten dekt. Hiermee loopt de kennisinstelling geen onverantwoord risico, terwijl het stagebedrijf voldoende zekerheid kan verkrijgen. Nadeel is wel dat de prikkel tot nakoming die van een boetebeding uit moet gaan, voor de docent en stagiair wegvalt.
Ten aanzien van de verantwoordelijkheid van de docent kan de kennisinstelling uiteraard wel organisatorische maatregelen nemen. Denk hierbij aan het bewust maken van de docent dat hij werkt met zeer geheime gegevens. Hierbij zou tevens kunnen worden gecommuniceerd dat de kennisinstelling een boete of schadeclaim riskeert bij het “lekken” hiervan. Het creëren van bewustwording kan in de vorm van het voorleggen van een geheimhoudingsovereenkomst (in de praktijk vaak aangeduid met de Engelse term ‘non-disclosure agreement (‘NDA’) of een ander geschreven document of gewoon door dit duidelijk met de docent te communiceren. Hierbij zou zelfs kunnen worden gesteld dat van bewuste roekeloosheid eerder sprake is als de docent daadwerkelijk bewust was van de risico’s. Deze bewustheid is makkelijker te bewijzen indien de docent een dergelijk document heeft ondertekend of hij heeft bevestigd dat hij weet welk risico er aan het werken met bepaalde gegevens verbonden is.
Aansprakelijkheid stagiairs
Ten eerste moet worden opgemerkt dat bedrijven zich ervan bewust moeten zijn dat werken met stagiairs nu eenmaal niet zonder risico is. Alle aansprakelijkheid wegschrijven kan (bijna) niet. Omdat het risico op schade door stagiairs niet kan worden doorgelegd naar de stagiair, zijn er volgens ons grofweg drie opties zijn om risico te verdelen:
- Het risico wordt verlegd naar de kennisinstelling;
- Het risico wordt geaccepteerd en zoveel mogelijk gemitigeerd door organisatorische maatregelen;
- Het risico wordt (indien mogelijk) verzekerd.
De eerste optie levert natuurlijk veel zekerheid op en is relatief makkelijk en goedkoop voor het stagebedrijf. Het stagebedrijf heeft hiervoor echter wel de medewerking van de kennisinstelling nodig. Uit bovenstaande analyse blijkt dat een kennisinstelling in beginsel niet aansprakelijk is voor fouten van een stagiair. Het is dan ook erg ongunstig voor de kennisinstelling om onverplicht aansprakelijkheid naar zich toe te halen, bijvoorbeeld door te garanderen dat stagiairs zich binden aan een geheimhoudingsverplichting met een boetebeding. De kennisinstelling zal daarom kritisch (moeten) zijn op de aansprakelijkheid die zij accepteert. Het gaat hier feitelijk om een commerciële c.q. strategische beslissing van de kennisinstelling om wel of niet met een partij in zee te gaan.
De tweede optie zou volgens ons het uitgangspunt moeten zijn. Het stagebedrijf is in de beste positie om de werkzaamheden van de stagiair te overzien. Daarom mag in beginsel van het stagebedrijf worden verwacht dat zij maatregelen treft die ervoor zorgen dat de stagiair geen schade kan aanrichten.
Ten aanzien van de derde optie, kan worden opgemerkt dat het voor kennisinstellingen mogelijk is om de aansprakelijkheid van stagiairs (deels) te verzekeren. Verzekeraar AON stelt in een toelichtend document bij de door haar aangeboden stageverzekering voor om in dat geval de volgende bepaling op te nemen in de stageovereenkomst:
“De school vrijwaart de stageverlener tegen eventuele aanspraken van derden op grond van artikel 6:170 BW wegens fouten van de stagiaire tijdens de uitoefening van de stagewerkzaamheden voor de stageverlener. De school is aansprakelijk voor schade toegebracht aan de stageverlener door een onrechtmatige daad van de stagiaire tijdens de uitoefening van de stagewerkzaamheden voor de stageverlener. Deze vrijwaring en aansprakelijkheid gelden uitsluitend indien en voorzover de aansprakelijkheidsverzekering van de school daarvoor dekking biedt.”[13]
Door deze bepaling op te nemen kan een kennisinstelling toch enige zekerheid bieden aan het stagebedrijf door een deel van de aansprakelijkheid naar zich toe te halen, maar alleen voor zover de verzekering deze aansprakelijkheid dekt. Hiermee zouden kennisinstellingen bepaalde aansprakelijkheid kunnen accepteren, zonder onverantwoorde risico’s te lopen.
Dit roept uiteraard ook de vraag op of stagebedrijven zich zouden kunnen verzekeren voor schade toegebracht door stagiairs. Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord. In veel polissen zijn stagiairs standaard meeverzekerd. Het is echter wel altijd aan te raden om dit goed na te kijken voordat met stagiairs wordt gewerkt.
Gezien bovenstaande opties, ligt het voor de hand dat één van de partijen zich voor eventuele schade zal verzekeren mocht hiertoe een aanleiding zijn. Het is dan aan partijen om af te spreken wie zich verzekert en wie de kosten draagt voor een eventuele verzekering.
Conclusies
De basisregel is dat het stagebedrijf aansprakelijk is voor schade ontstaan door de stagiair, terwijl de kennisinstelling aansprakelijk is voor schade ontstaan door de docent. Uit bovenstaande uiteenzetting wordt duidelijk dat het persoonlijk aansprakelijk houden van docenten en stagiairs voor schade aan het stagebedrijf of aan derden slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. Dit zal in beginsel alleen het geval zijn bij: i) opzet of bewuste roekeloosheid van de stagiair of docent; ii) of wanneer is voldaan aan de vereisten van artikel 7:661 lid 2 BW.
Wel kunnen kennisinstellingen en stagebedrijven van de basisregel afwijken door (contractuele) afspraken te maken over de manier waarop zij de aansprakelijkheid verdelen. Het stagebedrijf en de kennisinstelling moeten dan duidelijke afspreken wie in welk geval aansprakelijk is voor schade en wie zich waarvoor eventueel (verplicht) verzekert. Gezien de afhankelijkheid tussen partijen, zal dit in veel gevallen niet slechts een juridische afweging zijn, maar feitelijk neerkomen op een commerciële en strategische afweging over hoeveel risico wordt geaccepteerd.
[1] Denk hierbij aan de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur, verbod op staatssteun en de verschillende richtsnoeren over IE en kennisinstellingen.
[2] Louwers IP|Technology Advocaten is een nichekantoor op het gebied van intellectueel eigendom, privacy, IT, internetrecht en e-commerce. Voor vragen over dit artikel, of om op de hoogte te blijven van vervolgartikelen, neem gerust contact op met Frank Rutgers via rutgers@louwersadvocaten.nl.
[3] Hoge Raad 5 februari 2021 (NJB 2021/503)
[4] Naast de hoofddocent is ook een stichting betrokken, welke heeft geschikt met Wageningen Universiteit. De docent wordt dus slechts aansprakelijk gehouden voor een klein deel van dit bedrag.
[5] Hoge Raad 5 februari 2021 (NJB 2021/503), r.o. 2.1.
[6] Parket bij de Hoge Raad 25 september 2020 (JAR 2021/69)
[7] Rechtbank Noord-Holland 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:6801)
[8] Artikel 1.17 CAO Nederlandse Universiteiten moet als gelijk worden behandeld met dit artikel (Hoge Raad 5 februari 2021 (NJB 2021/503))
[9] Hof Arnhem 31 januari 2012 (LJN BV2352)
[10] Hof Arnhem 31 januari 2012 (LJN BV2352)
[11] Rechtbank Midden-Nederland 4 november 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:7808), r.o. 4.5.
[12] Rechtbank Midden-Nederland 4 november 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:7808), r.o. 4.6.
[13] https://www.vosabb.nl/wp-content/uploads/2013/03/Aansprakelijkheid_bij_stages.pdf